Het blijkt in het algemeen moeilijk te zijn voor gemeenten om het ouderenbeleid op papier te krijgen. “De omvang van het probleem is nog lang nog niet overal even goed doorgedrongen. Gemeenten zijn vooral bezig met het heden en kijken als het om de toekomst gaat op zijn hoogst drie tot vier jaar vooruit. De 20 jaar die nodig is om bij de 25 procent 65 plus te komen ligt voor velen ver voorbij de huidige politiek-bestuurlijke horizon.”
Dat geldt overigens niet voor het rijk. “Niet voor niets is al een aantal jaren geleden het Nationaal Programma Ouderenzorg gestart. Dat werd gedaan vanuit het besef dat er enorme verschuivingen aankomen, die grote gevolgen hebben voor de samenleving.”
Een belangrijker probleem bij het formuleren van het ouderenbeleid is echter de financiering. “Iedereen is erover eens dat er goed moet worden gezorgd voor deze kwetsbare groep. En veel gemeenten pakken dat ook best goed op. Maar het gesprek daarover verzandt vervolgens nog te vaak in een discussie over geld. In veel gemeenten is het beschikbare budget bepalend voor het ambitieniveau. Terwijl goede ouderenzorg toch echt wel wat verder gaat dan de ouderen in je gemeente aanschrijven voor deelname aan een fitnessgroep. Het gaat om het totale pakket van woon- en leefomstandigheden, het voorzieningenniveau op wijk- en buurtniveau in combinatie met het zorgaanbod. Daar zou de discussie als eerste over moeten gaan: welke kwaliteit van leven streven we na voor onze ouderen? Pas daarna zou het gesprek over het geld moeten gaan.”
Steentje bijdragen
Om hierin verandering te brengen is het volgens De Wit in de eerste plaats zaak om de doelgroep zo scherp mogelijk in beeld te krijgen. “Gemeenten moeten actief inventariseren hoe de doelgroep eruit ziet en hoe het ermee gesteld is. Dat is van cruciaal belang. Want als het voor het grootste deel hoogopgeleide, welgestelde ouderen betreft, zoals in sommige gemeenten op de Heuvelrug , heb je als gemeente een heel andere problematiek te pakken dan wanneer het om laagopgeleide allochtone ouderen met een minimuminkomen gaat, zoals in sommige wijken van Utrecht. Dat vereist dus ook een totaal andere aanpak.”
Vervolgens is het van belang dat gemeenten en de zorg- en welzijnssector beter gaan samenwerken en ook pro-actiever worden in hun benadering van ouderen. “Gemeenten zijn nog erg zoekende, merk ik. Er komt natuurlijk ook heel veel tegelijkertijd op ze af. Maar desondanks zouden ze meer verbinding kunnen en ook moeten zoeken op het gebied van ouderenzorg. Ook zonder al te veel geld is er meer mogelijk dan veel gemeenten denken. Over de kwaliteit van de medische zorg hoeven zij zich primair geen zorgen te maken. Het gaat er vooral om dat zij de regie nemen in een meer proactief beleid en ook actief op zoek gaan naar samenwerking. Want als we echt de handen ineen zouden slaan, kunnen we nog meer betekenen voor de doelgroep van kwetsbare ouderen. Dat geldt op de werkvloer voor huisartsen, wijkverpleging en de ambtelijke organisatie van de gemeente. Maar ook netwerkorganisaties als NUZO en VNG afdeling Utrecht kunnen hun steentje hieraan bijdragen. We kunnen op heel veel terreinen nog veel dynamischer met elkaar aan de slag.”