Gemeenten doen er verstandig aan zich niet alleen op het verdichten van stedelijk gebied te richten maar ook te bekijken wat er mogelijk is aan de randen van de bebouwing. Onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) wijst namelijk uit dat hier nog ruimte kan worden gecreëerd voor tienduizenden woningen.
De resultaten van dat onderzoek stonden centraal tijdens de netwerkbijeenkomst Mobiliteit, Bouwen, Wonen van de VNG Utrecht en Koninklijke Bouwend Nederland in het gemeentehuis van Nieuwegein. Onder voorzitterschap van Theo Dohle, directeur De Wijde Blik Communicatie en Advies, werd daar vooral gesproken over de wijze waarop gemeenten hun steentje kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van de omvangrijke woningbouwopgave.
Volgens directeur Taco van Hoek van het EIB kan die bijdrage aanzienlijk zijn. Uit de door zijn onderzoeksinstituur verrichte ‘Verkenning van kleine groene woonlocaties in de provincies Utrecht, Zuid-Holland en Noord Brabant’ blijkt dat er met name aan de randen van de gemeenten veel meer mogelijk is dan gedacht. Alleen al in Utrecht kan via dit principe van ‘een straatje erbij bouwen’ een kwart van de bouwopgave worden weggewerkt.
Bouwpotentie
Alle zogeheten ‘witte vlekken’ leveren bij elkaar 20.000 hectare potentieel op, aldus Van Hoek. Dan gaat het om agrarische locaties, dicht bij bestaande bebouwing (minder dan 500 meter). Maximaal 50 procent daarvan kan bestemd worden voor woningbouw. De andere helft zal moeten worden bestemd voor natuur en andere groene functies.
Als alle kansloze locaties worden weggestreept en een relatief lage bebouwingsdichtheid van gemiddeld 15 woningen per hectare wordt gehanteerd, blijft er uiteindelijk 1.300 hectare aan bouwgrond over. Van Hoek: “Dat is een majeure toevoeging aan wat we op dit moment beschikbaar hebben.”
Het onderstreept bovendien dat het niet handig is om alleen naar binnenstedelijk verdichten te kijken. “Juist de combinatie van verdichting en straatjes bijbouwen biedt interessante mogelijkheden.” Vanuit de agrarische sector kan hier amper bezwaar tegen zijn, vindt Van Hoek. “We hebben hiervoor maar twee procent van de aanwezige landbouwgrond nodig.”
Veel kennis aanwezig
In de provincie Noord-Holland heeft het EIB in het kader van het onderzoek verdiepende gesprekken gevoerd met 23 gemeenten. Ook daar zijn volgens Van Hoek conclusies uit te trekken. “Ik ben onder de indruk geraakt van de bij gemeenten aanwezige kennis.”
De mensen met wie het EIB heeft gesproken waren goed op de hoogte en bleken erg betrokken. “De locaties die wij aanwezen, worden ook vaak herkend door gemeenten. Zij wisten ook meteen of en wanneer er bijzondere belemmeringen waren, waardoor locaties toch minder geschikt bleken te zijn. Gemeenten hebben veel aandacht bij voor ruimtelijke kwaliteit. Zo bezien is het opmerkelijk dat de polariteit tussen gemeenten en provincie juist op ruimtelijk terrein behoorlijk groot is.”
Volgens Van Hoek zouden provincies er goed aan doen meer vertrouwen te stellen in gemeenten om lokaal netwerk te leveren. “De provincie kan veel meer faciliteren en ondersteunen. Beide bestuurslagen komen verder als zij de handen ineenslaan.”
Urgentie is hoog
Arno Visser, voorzitter Koninklijke Bouwend Nederland, ging in zijn bijdrage met name in op de urgentie van de opgave. “In heel Europa kachelt de bouw achteruit. Steeds strengere milieueisen, toegenomen aandacht voor de natuur, steeds mondiger burgers. Het zijn allemaal factoren die ertoe leiden dat bouwprojecten vertragen of stagneren.”
Daar komt voor Nederland nog eens bij dat het sinds een jaar of tien publieke opdrachtgevers als de woningcorporaties alleen maar lastiger is gemaakt om te bouwen. “Ondertussen nemen de kwaliteitseisen én de realisatiekosten alleen maar toe. Met als extra complicerende factor het feit dat zowat elke gemeente op eigen houtje aanvullende eisen aan de bouwkwaliteit stelt. Daar wordt het niet beter en zeker niet eenvoudiger van.”
Tempo is te laag
Het politieke klimaat stemt wat dat betreft niet gerust. In tegendeel: “Er wordt heel veel over de bouwopgave gepraat, maar er komen amper bruikbare antwoorden. Ja, iedereen pleit voor een bewindspersoon voor bouwen. Maar die hebben we al jaren. En het is er niet bepaald op vooruit gegaan.”
Ondertussen blijft Visser, in een vorig leven 10 jaar actief als wethouder van Almere, schrikken van het tempo waarin plannen gerealiseerd worden. “Almere zou in 2030 380.000 inwoners hebben, was de afspraak met het rijk. Dat zijn er nu 220.000, wat betekent dat er in tien jaar tijd 20.000 inwoners bij zijn gekomen. Het duurt allemaal ongelofelijk lang.”
Inspiratiedocument
Rob van Muilekom, Utrechts gedeputeerde voor (onder andere) Wonen, reageerde terughoudend op de uitkomsten van het EIB-onderzoek. “We hebben in Utrecht al jaren geleden afgesproken dat elke kern er 50 woningen bij krijgt. Met de EIB-oplossing kunnen we in totaal 10.000 woningen realiseren. Maar ik zit met een opgave van 80.000 woningen. Dat is heel wat meer. Het onderzoek zie ik daarom vooral als inspiratiedocument voor bouwlocaties. Het is altijd goed om ook naar de buitenste randen van de bestaande bebouwing te kijken, maar het is niet dé oplossing.”
Wat scheelt is dat, waar in Noord-Holland de verhoudingen tussen provincie en gemeenten, behoorlijk verzuurd zijn, in Utrecht de relaties goed zijn. Van Muilekom: “Maar we moeten wel degelijk het gesprek voeren met gemeenten over wat wel mogelijk is. En waar niets mogelijk is. Zoals we ook met elkaar serieus moeten gaan nadenken over Rijnenburg.”
Markt moet bijdrage leveren
Van marktpartijen verwacht Van Muilekom dat ze hun bijdrage gaan leveren aan de Woondeal die met het rijk is gesloten. “En laten we vooral ook samen kijken naar hoe we de grote opgaves op het gebied van bijvoorbeeld betaalbaarheid, toekomstbestendigheid, energie, circulariteit en duurzaamheid voor elkaar kunnen krijgen.”
Volgens de gedeputeerde heeft de markt een belangrijke rol te spelen. “Neem alleen al de woningbouwopgave. Om die te kunnen realiseren hebben we de marktpartijen keihard bij nodig. En ze zouden die rol ook maar wat graag moeten willen oppakken. Want als je hier woningen kunt bouwen, weet je zeker dat ze gewild zijn. Je loopt met andere woorden geen enkel risico. Maar wij als provincie vinden wel dat we het samen moeten doen. Laat uit je houding de ambitie spreken dat we de opgave willen realiseren. Dan hebben ook meteen een goed verhaal richting Den Haag.”
Daarbij stak Van Muilekom overigens wel de hand in eigen boezem. “We zijn als overheid erg goed in voorstellen en plannen maken. Maar we zijn nu echt toe aan uitvoeren. En dus moeten we nu bezien wat er nodig is om die uitvoering op gang te krijgen. Laten we met elkaar proberen niet te blijven hangen in beleidsmatige plannen.”
Alle opties open
De bijeenkomst werd besloten met een rondetafelgesprek met de zaal. Daaraan nam behalve de sprekers ook Anja Vijselaar deel. Zij was jarenlang in de bouw actief en werd in die hoedanigheid in 2021 uitgeroepen tot Bouwvrouw van het jaar. Sinds juni 2022 is Vijselaar wethouder in De Ronde Venen.
Zij reageerde onder andere op Hans Adriani, die als deelnemer het beeld van ‘een straatje erbij bouwen’ typeerde als ‘een goed frame’. Volgens Adriani is er binnenstedelijk nog zoveel mogelijk dat de EIB-oplossing vooralsnog niet aan de orde zou moeten zijn.
Vijselaar: “Wij hebben een opgave van 3200 woningen erbij, verdeeld over 8 kernen. We werken nu als gemeente aan de realisatie van 650 woningen in een weiland. Daar is overeenstemming over met de provincie. We kijken kortom naar alle opties. En zeker ook naar de EIB-aanpak. Wij zijn namelijk een landelijke gemeente, met heel veel weilanden. Daarop kunnen we best nog wel wat woningen bijbouwen.”
Meer samenwerking
Alle deelnemers pleitten voor meer samenwerking. Visser: “We moeten zo snel mogelijk tot concrete afspraken komen met elkaar, zodat we ook voldoende tijd hebben om alles goed voor te bereiden. En laten we er vooral ook voor zorgen dat wat er is afgesproken ook tot realisatie komt. Want dat blijkt vaak nog een hele opgave.”
Vijselaar is het daarmee eens: “Laten we veel meer gaan samenwerken. Waarom moeten wij als gemeenten projectvoorstellen voorbereiden om vervolgens naar de provincie te gaan. Laten we een projectteam samenstellen waarin we met elkaar samenwerken. Dat verhoogt de kans dat voorstellen ook werkelijk tot uitvoering komen.”
Visser: “Het is aan iedere wethouder om te bedenken: hoe kan ik met de bouw van 1.000 woningen 4.000 verhuizingen op gang brengen? Dat zou mijn oproep aan de provincie zijn. Ga met de 26 gemeenten in gesprek om alle woningbouwopties in kaart te brengen. Dus niet alleen binnenstedelijk, maar ook via dat straatje erbij. Ik ben ervan overtuigd dat dat meer zal opleveren dan wat nu gepland staat.”