Hoe kindvriendelijk een gemeente is, wordt vooral op lokaal niveau bepaald. Gemeenten spelen niet voor niets een belangrijke rol bij de uitvoering van het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties. Het besef over de eigen rol, verantwoordelijkheid en hoe je dat aanpakt, is echter lang niet overal in gemeenteland even goed doorgedrongen. Het Child Friendly Cities Initiative van UNICEF moet daar verandering in brengen.
Wethouder Hugo Prakke van de gemeente Baarn en programmamanager Esther Vreeburg bij UNICEF Nederland verzorgen op de Voorjaarsbijeenkomst van de VNG Utrecht een bijdrage over kindvriendelijke gemeenten en het gelijknamige initiatief van UNICEF. Het Child Friendly Cities Initiative is een internationaal programma dat in meer dan 40 landen en meer dan 3.000 gemeenten wereldwijd vorm krijgt. Sinds 2022 voert UNICEF Nederland het ook uit in Nederland.
Het initiatief biedt een laagdrempelig netwerk voor handvatten, methodieken en om ervaringen uit te wisselen over het kindvriendelijk maken van je gemeente. Daarnaast biedt UNICEF Nederland het CFCI-programma waarmee een gemeente de officiële erkenning kan krijgen als Child Friendly City.
“Niet om gemeenten op te zadelen met het zoveelste nieuwe takenpakket”, benadrukt Vreeburg, “maar vooral om het bewustzijn over het thema te vergroten en handvatten aan te reiken hoe je stappen kunt zetten. Dit gaat veel verder dan bijvoorbeeld jeugdzorg of onderwijs. Over de volle breedte van het werkterrein van gemeenten kan gewerkt worden aan de invulling van de kinderrechten en kindvriendelijkheid.”
Prakke, die ambassadeur is van het UNICEF-initiatief, beaamt dat. “Het is voor elke gemeente goed om eens vanuit het perspectief van een kind naar het beleid te kijken. Op vrijwel alle beleidsterreinen biedt dat extra inzicht en een verfrissende blik op de werkelijkheid. Of het nu over de inrichting van de openbare ruimte en verkeersveiligheid gaat of over participatie, duurzaamheid en innovatie.”
Spiegel voorgehouden
In Baarn was het een enthousiaste vrijwilliger van UNICEF, die in 2021 de Dag van de Kinderrechten aangreep om gemeente-breed en aan de hand van uiteenlopende activiteiten aandacht te vragen voor de positie en rechten van kinderen en jongeren in Baarn.
Prakke: “In dat kader werd ook ons een spiegel voorgehouden. Wat doen we nu eigenlijk zelf hieraan in het gemeentelijk beleid? Zijn de kinderrechten over de volle breedte eigenlijk voldoende gewaarborgd? En hebben we daar in het apparaat, de gemeenteraad en als gemeentebestuur ook genoeg aandacht voor?”
En precies daarom draait het bij het programma van UNICEF. Het uitgangspunt is het VN-Kinderrechtenverdrag dat als kader dient voor de aanpak. Binnen het netwerk worden ervaringen uitgewisseld hoe je die kinderrechten lokaal handen en voeten geeft. Binnen het CFCI-programma volgt een stappenplan met het predicaat Child Friendly City als erkenning voor het doorlopen van dat proces, de inspanningen die zijn verricht en het behalen van de resultaten. “Maar je moet dat niet zien als een checklist waarvan je alles afgevinkt moet hebben om vervolgens het certificaat Kindvriendelijke Gemeente in ontvangst te kunnen nemen”, aldus Prakke. “Het dient vooral om het gesprek met en over kinderen op gang te brengen en de bewustwording te vergroten. Het gaat niet om dat predicaat, maar om houding en gedrag. Nemen we de blik van kinderen wel in voldoende mate mee in onze beleidsstukken en besluitvorming?”
Handige kapstok
Drie gemeenten zijn inmiddels begonnen met het CFCI-programma en kandidaat-Child Friendly City: Den Haag, Gooise Meren en Sint Eustatius. Zij scharen zich naast de duizenden gemeenten wereldwijd die werken aan kindvriendelijkheid. Zover is het in Baarn vooralsnog niet gekomen. Prakke: “Misschien dat we over een of twee jaar wel besluiten om op te gaan voor de erkenning. Maar dat is nog niet onze insteek op dit moment. Zoals gezegd zien wij onze deelname aan het netwerk nu vooral als een hele handige kapstok om met kindvriendelijkheid aan de slag te gaan, kennis uit te wisselen met andere gemeenten op dit vlaken te bezien of we bij de opstelling van onze Jeugdagenda wel alles in beeld hebben. In principe levert dit voor ons ambtelijk apparaat ook geen extra werk op. Want we zijn er al mee bezig.”
Ook bij UNICEF overheerst het realisme, aldus Vreeburg. “Natuurlijk zouden we graag zien dat alle gemeenten de erkenning van ‘Kindvriendelijk’ krijgen. Maar we doen het in stapjes. We zien dat veel gemeenten nog niet weten of ze wel kúnnen instappen. Dat heeft alles te maken met het huidige takenpakket van gemeenten en de omvang en stabiliteit van de ambtelijke organisatie. Soms ontbreekt gewoon de mankracht. Dan kan een eerste stap zijn om deel te gaan nemen aan het netwerk en op een vrijblijvende manier handvatten en voorbeelden aangereikt te krijgen. Maar de gemeenten die instappen bij het CFCI-programma zien dit als een mooie stok achter de deur: we hebben nu een periode van 3 tot 5 jaar waarin we heel concreet gaan toewerken naar concrete erkenning.”
Daarbij is volgens Vreeburg met name de integrale aanpak van belang. “Een gemeente kan pas echt kindvriendelijk worden als het niet allemaal wordt opgeknipt en verdeeld over verschillende eilandjes maar wanneer afdelingen samen gaan bekijken hoe het lokale beleid in al zijn facetten kindvriendelijk kan worden ingevuld. Die verbinding is heel belangrijk.”
Op de agenda
Voordeel is ook dat er niet bij nul hoeft te worden begonnen, vervolgt Vreeburg. “In de meeste gemeenten worden al wel degelijk stappen gezet.. Maar vaak blijft de invulling ervan wel beperkt tot een speeltuinproject hier of een kinderburgemeester daar. De opzet van dit initiatief voert veel breder en raakt ook heel veel beleidsterreinen. Maar dat is meteen ook het mooie ervan. Je hebt een soort groslijst van mogelijk acties, aan de hand waarvan je kan bepalen wat prioriteit moet krijgen. Met als resultaat een plan dat past bij wat je als gemeente al aan het doen bent en waarmee je een extra stap in de richting van kindvriendelijkheid kan zetten.”
Prakke: “Het mooie van deelname aan het Child Friendly Cities netwerk is ook dat het als een netwerk functioneert. Ik hoef hier in Baarn niet het wiel opnieuw uit te vinden, maar kan bij mijn collega’s te rade gaan. Hoe doen zij het? En wat kan ik daarvan meenemen? Dat delen van kennis en ervaring gebeurt door gemeenten nog veel te weinig. Dat zou ook mijn oproep zijn tijdens de Voorjaarsbijeenkomst van de VNG Utrecht. Zoek elkaar op en deel de goede en slechte ervaringen met elkaar.”
Vreeburg: “Inmiddels maken al ruim 100 gemeenten onderdeel uit van het netwerk. Daarnaast nemen ook allerlei lokale organisaties deel, zoals onderwijsinstellingen, onderzoeksbureaus en kennisinstituten. Er valt dus echt wel wat kennis en ervaring op te halen.”
Participatie
Dat geldt overigens niet in de laatste plaats voor de kinderen zelf. Ook zij vormen een waardevolle bron van informatie. Vreeburg: “Ik hoop en verwacht in de eerste plaats dat jongeren in gemeenten die aan ons programma meedoen zullen merken dat er echt iets verbetert. Maar dat stelt gemeenten dus wel voor een uitdaging. Zij moeten ervoor zorgen dat wat zij aan beleid ontwikkelen ook echt aansluit bij de behoeften die kinderen hebben.”
Om dat goed in beeld te krijgen is de input en betrokkenheid van de kinderen zelf van cruciaal belang. “We hebben daar vorig jaar een bijeenkomst over gehouden”, aldus Vreeburg. “Daar bleek wel hoe belangrijk het is om concreet in gesprek te gaan met kinderen en jongeren om te achterhalen wat zij nodig hebben.”
Dat hoeft heus niet altijd groots en meeslepend te zijn, meent wethouder Prakke. “Hier in Baarn betrof het bijvoorbeeld de vernieuwing van een skatebaan, het plaatsen van een verkeerslicht bij de toegang tot een hockeyveld en cadeautjes tijdens Sinterklaas voor kinderen van ouders in de bijstand. In onze ogen gaat het hier misschien om hele kleine zaken, maar die kunnen juist voor kinderen heel belangrijk en zeer relevant zijn.”
Meer informatie: