In de gemeentelijke discussie over ouderenzorg speelt geld een veel te grote rol, vindt Niek de Wit, hoogleraar Huisartsgeneeskunde en afdelingshoofd van het Utrechtse Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen. “Het lijkt wel alsof de financiering bepalend is voor het beleid. Terwijl het juist omgekeerd zou moeten zijn.”
Trends in de ouderenzorg. Daarover ging de bijeenkomst van het NUZO (Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen) en VNG Utrecht, die donderdagmiddag 10 maart 2016 werd gehouden in de raadzaal van het gemeentehuis van Zeist. Niek de Wit was als huisarts een van de sprekers.
Sinds de zorg voor ouderen is overgeheveld naar de gemeenten staat het thema op lokaal niveau volop ter discussie. En dat is ook niet meer dan terecht, vindt De Wit. “Want het oudere deel van de Nederlandse bevolking wordt de komende decennia niet alleen steeds groter maar ook steeds ouder. In 2040 is gemiddeld 25 procent van de Nederlands 65 jaar of ouder. En in sommige delen van Nederland, zoals de Utrechtse Heuvelrug, is dat nu al het geval.”
Dat is vooral een positieve ontwikkeling, benadrukt hij. “Het is alleen maar prettig dat we met elkaar ouder worden en tegelijkertijd ook gezonder ouder worden.” Maar het is tegelijkertijd een feit dat ouderen gaandeweg toch steeds meer te maken krijgen met gezondheidsproblemen en de fysieke en geestelijke beperkingen die daar het gevolg van zijn.
“We hebben het hier over gezondheid in brede zin”, aldus De Wit. “Lichamelijk zowel als geestelijk. Het gaat enerzijds om artrose, diabetes, maar ook ernstiger aandoeningen als hart- en vaatziekten en kanker. Anderzijds gaat het over toenemende eenzaamheid en afnemende zelfredzaamheid. Terwijl ouderen juist dat laatste zo belangrijk vinden. Zij stellen zelf het behoud van hun zelfstandigheid boven de wens zo lang mogelijk te blijven leven.”
Het zo lang mogelijk behouden van de zelfstandigheid geldt dan ook als leitmotiv in de ouderenzorg. “Vanuit de medische wereld kijken we dan vooral naar de 5 tot 10 procent van de 65-plussers die als kwetsbaar te boek staan en een verhoogd risico lopen op complexe problemen. Daar moet vooral de zorg, maar ook de welzijnssector een adequaat antwoord op hebben.”
Voor gemeenten is het zaak om met name op de kwaliteit van leven te focussen. De Wit: “Waar ik mij vooral zorgen om maak, zijn de mensen die buiten de boot dreigen te vallen. Ouderen die geen beroep kunnen of willen doen op mantelzorg en langzaam maar zeker steeds meer vereenzamen. In elk systeem heb je te maken met mensen die er niet goed in passen. Maar je moet zorgen dat die groep niet te groot wordt. Want dat zijn de mensen die het eerste het slachtoffer worden als je de zaken niet goed regelt.”
Het lastigste daarbij is te bepalen wie wanneer ingrijpt. “Veel ouderen kiezen ervoor om relatief geïsoleerd oud te worden. Zij hoeven niet zo nodig meer op ieder buurtfeest voorop te lopen. Maar daarmee is nog niet gezegd dat je dan meteen als gemeente of huisarts bij ze op de stoep moet staan met de vraag of alles wel goed gaat. Dan wordt het bemoeizorg, en dat willen we ook niet. Je moet dus heel goed afwegen wanneer je ondersteuning gaat bieden. Dat geldt voor de huisarts, maar net zo goed voor de gemeente.”